|
|
|
Inleiding:
LH, geijkte afk. v. luteïniserend hormoon, ook aangeduid als ICSH
(afk. v. interstitiële-cellenstimulerend hormoon), een van de
gonadotrope hormonen van de hypofysevoorkwab. LH is een
glycoproteïne met een molecuulgewicht van ca. 20 000. De
afscheiding van LH wordt gestimuleerd door een ‘releasing hormone’
uit de hypothalamus. Functie bij de vrouw:
In de eierstok bevordert LH in de om de groeiende follikel
(eiblaasje) gelegen interstitiële cellen de extra-folliculaire
productie van steroïden, oestrogenen, maar vnl. androgenen. De
androgenen worden in de follikelcellen onder invloed van
(aromatische) enzymen omgezet in oestrogenen, die o.a. de rijping
van de eicel bewerken. Genoemde enzymen zijn afkomstig uit om de
eicel gelegen granulosacellen; zij worden daar geproduceerd onder
invloed van het hormoon FSH. Functie bij de man:
In de zaadbal werkt het LH niet op de kiemcellen, maar op de
cellen van Leydig, de tussenliggende of interstitiële cellen, en
wordt daarom beter aangeduid als ICSH. In de cellen van Leydig
wordt door ICSH de productie van testosteron aangezet. Het
bevordert ook de indaling van de testikels in de balzak. Toepassing:
In de geneeskunde wordt geen LH gebruikt, maar het in werking
daarmee praktisch overeenkomende choriongonadotropine (bereid uit
de urine van zwangere vrouwen).
|