Inleiding:
Progesteron; synoniem:
pregn-4-ene-3,20-dione; Brutoformule C21H30O2
Engels: progesterone.
Reacties:
R02207
R02208
R02209
R02210
R02211
R02212
R02213
R02214
R02215
R02216
R02217
R02218
R02219
Pathway:
PATH:
map00140 C21-Steroid hormone metabolism
PATH:
hsa04080 Neuroactive ligand-receptor interaction
Enzymen:
1.1.1.145 1.1.1.149 1.3.1.23 1.3.1.30
1.3.99.6 1.14.13.54 1.14.15.4 1.14.99.4
1.14.99.9 1.14.99.10 1.14.99.14 5.3.3.1
Progesteron, ook zwangerschapshormoon of corpus-luteumhormoon,
geslachtshormoon dat gevormd wordt in de eierstok, de placenta en,
ook bij de man, in de bijnierschors.
Functies:
Progesteron heeft ten doel de bevruchte eicel de beste
mogelijkheden te verschaffen om uit te groeien tot een voldragen
vrucht, o.a. voorbereiding van het baarmoederslijmvlies voor
innesteling van het bevruchte ei.
Het hormoon wordt door de eierstokken vóór de ovulatie in kleine
hoeveelheden (3 à 5 mg per dag) en in de laatste 10 tot 12 dagen
vóór de menstruatie in hoeveelheden van ca. 20 à 30 mg per dag
door het gele lichaam (= corpus luteum; zie eierstok)
afgescheiden. Tijdens de zwangerschap wordt progesteron, althans
bij de mens, in zeer grote hoeveelheden (tot meer dan 250 mg per
dag) door de moederkoek (placenta) geproduceerd en waarschijnlijk
in kleine hoeveelheden ook door de foetale bijnierschors.
Direct na een bevruchting brengt het progesteron – evenals
trouwens na elke ovulatie zonder bevruchting – het slijm in de
mond van de baarmoeder in zodanige toestand, dat zaadcellen er
moeilijk doorheen kunnen dringen om een eventueel nog aanwezig
ander ei te bevruchten; het remt via de hypothalamus en zo via de
hypofyse de ovulatie door blokkering van de afgifte van LH (=
luteïniserend hormoon) en voorkomt ook daardoor de mogelijkheid
van een latere bevruchting van een eventueel tweede ei.
Progesteron prepareert het slijmvlies van de baarmoeder voor de
innesteling van het bevruchte ei (nidatie), door het om te zetten
van het proliferatiestadium in het secretiestadium van de
menstruele cyclus (zie menstruatie), waarin veel voedingsstoffen
vormende klieren voorkomen. Het door progesteron in het
secretiestadium omgezette slijmvlies beïnvloedt ook de eventueel
aanwezige zaadcellen (spermatozoa) op hun tocht door de baarmoeder
en maakt hen geschikt om de eicel binnen te dringen. (Bij dieren
bevorderen kleine hoeveelheden progesteron, naast oestrogene
hormonen, het bronstgedrag, waardoor inseminatie en ovulatie
gesynchroniseerd worden.)
Nadat een bevruchte eicel zich heeft ingenesteld, gaat het gele
lichaam niet te gronde en blijft het progesteron uitscheiden, dat
er nu voor zorgt dat er geen verdere follikels rijpen en geen
eicellen vrijkomen en dat bovendien de reden is dat het slijmvlies
op de innesteling van de eicel reageert door transformatie tot het
zwangerschapsstadium (decidua).
Het vermindert ook de prikkelbaarheid van de spieren van de
baarmoeder, waardoor voorkomen wordt dat de uitgroeiende vrucht
als ‘vreemd lichaam’ onvoldragen wordt uitgestoten. Voor zover het
de werkingen ter bescherming van de zwangerschap betreft wordt
progesteron ook wel als gestageen aangeduid.
Tijdens de zwangerschap bevordert progesteron in samenwerking met
oestrogene hormonen, prolactine, hydrocortison, insuline en
schildklierhormoon de vergroting van de melkklieren, waarbij het
vooral het klierweefsel doet uitgroeien; deze invloed is bij
primaten waarschijnlijk kleiner dan bij andere dieren (o.a.
runderen).
Progesteron veroorzaakt een geringe verhoging van de
basaaltemperatuur (hierop is de temperatuurmethode om het moment
van ovulatie te bepalen gebaseerd; zie periodieke onthouding). Het
hormoon versterkt of remt de werking van oestrogenen afhankelijk
van de concentraties van beide stoffen.
Progesteron wordt in de urine afgescheiden als pregnaandiol
(hiervan wordt o.a. gebruik gemaakt om bijv. bij
vruchtbaarheidsonderzoek vast te stellen of een ovulatie heeft
plaatsgevonden).
Progesteron wordt op grote schaal synthetisch bereid, ook als
halfproduct voor de bereiding van andere hormonen.
|
Hoofdmenu |
|